Waterproblemen oplossingen


Wat zijn de mogelijke oplossing van de waterproblemen?

Al honderden jaren zijn de Nederlanders bezig zich te beschermen tegen het water. Rond het jaar 1200  begonnen Utrecht en Holland met de ontginning van laagveen. Ontginning is het omzetten van woeste gronden in landbouwgronden. Later in de 16e eeuw begon men met droogmakerij, ook wel inpoldering genoemd. Andere oude oplossingen zijn bijvoorbeeld dijken en terpen. Na de watersnoodramp in 1953, besloot Nederland een miljardeninvestering te doen in dijken en duinen; de Deltawerken. Later in 1993 en 1995 kwam het gevaar uit van uit een andere hoek, de grote rivieren voerden te veel water af en de dijken dreigden te bezwijken. Hierdoor werd het Deltaplan Grote Rivieren opgezet. In dit hoofdstuk lees je meer over al deze oplossingen.

Wat waren de oplossingen voor de Watersnoodramp?

Eind jaren negentig is uit opgravingen bij Vlaardingen gebleken dat we al voor het begin van de jaartelling het water naar onze zijn gaan zetten. Er zijn dammen, beschoeiingen en duikers blootgelegd die laten zien dat er wel degelijk ingrepen zijn gedaan in de waterhuishouding. Verder in het noorden zijn er al enkele eeuwen voor het jaar nul terpen terug gevonden. Des te dichter we bij het heden komen, des te meer men zich ging bemoeien met de waterhuishouding. In deze paragraaf kunt u lezen over de oplossing voor het fout ging in 1953.

In de Middeleeuwen is men in Nederland begonnen met het ontginnen van de veenmoerassen. Vanaf de oeverwallen werden greppels en slootjes het hooggelegen veen in gegraven om het moeras te ontwateren. Deze gebieden konden daarna ook ingepolderd worden. Al sinds 1533 maken de Nederlanders land van water. Het eerste water dat ingepolderd werd was het Achtermeer, ten zuiden van Alkmaar. De reden hiervan was vooral het winnen van nieuwe landbouwgronden. Later was de reden het oplossen van grote ruimteproblemen, meer woongebied creëren. Om de polders en veengebieden droog te houden waren molens nodig. De sloten die waren gegraven om het overtollige water te laten wegvloeien waren namelijk niet meer de oplossing. Omdat de veengronden bij ontwatering inklonken. Zo stagneerde de natuurlijke waterafvoer en was er een andere manier nodig om het water in de polders laag te houden; poldermolens. Een soort poldermolen is een wipmolen, die het water met een door de wind aangedreven scheprad omhoog konden brengen. In Kinderdijk zijn nog verschillende van zulke molens te zien.

Ook dijken zijn al een eeuwen oud beschermingsmiddel tegen het water. Er wordt een verschil gemaakt tussen de rivierdijken en zeedijken. De oudste dijk die Nederland kent is ongeveer 2000 jaar oud, en ligt bij het Friese dorp Peins. Hij was gemaakt van gestapelde graszonden. In Noord-Groningen is de oudste zeewerende dijk rond 1200 aangelegd. De dijken die we nu hebben zijn natuurlijk veel steviger, hoger en veiliger dan de eerste dijken. Vroeger werden dijken namelijk gemaakt met behulp van zeegras, rijshout, houten palen, natuursteen en soms baksteen.

Tegenwoordig worden vaak betonblokken, betonzuilen en asfalt gebruikt. Hieronder is een zeedijk te zien. Deze is opgebouwd uit een dijklichaam en een bekleding die het dijklichaam moet beschermen tegen erosie door golven, stromingen en eventueel kruiend ijs. De onderzeese oever moet de onderkant van de dijk beschermen tegen uischuring door de zeestroming en de golven. De onderzeese oever kan bestaan uit een kunststof doek met stenen. Het onderwaterbeloop bestaat ook uit een kunststof doek met een laag grote stenen. De onderwaterkade ondersteunt het dijklichaam en ik vaak opgebouwd uit zand of grind. Alles wat tot nu toe benoemd is bestaat uit het deel van de dijk dat onderwater ligt, dit deel is net zo belangrijk als het deel boven water. Het eerste deel van de dijk dat boven het water te vinden is, is de teenconstructie. Dit zijn palen, die vaak bijna twee meter lang zijn, die zorgen ervoor dat de andere lagen op de dijk niet naar beneden kunnen schuiven. Het filter, zoals op de afbeelding beschreven, bestaat uit een laag basaltblokken of betonblokken. Deze blokken liggen op een laag grof korrelig materiaal. Tussen de stenen is veel ruimte, hierdoor kan het water makkelijk wegzakken. Zo kan het water weer snel afgevoerd worden naar zee, de golven worden geabsorbeerd en het dijklichaam beschermd. Boven het filter ligt de gesloten bekleding die gemaakt is van asfalt. Deze laag is waterdicht en beschermd het dijklichaam tegen uitschuren en uitzakken. De bovenkant van de dijk en de landkant van de dijk bestaat uit een met gras begroeide kleilaag. Vaak is hij begroeid met helmgras, deze grassoort heeft hele lange wortels die het onderliggende zand vast houdt.
De opbouw van een zeedijk
Rivierdijken zijn de laatste tijd vaak besproken omdat ze niet sterkt genoeg schijnen te zijn. Zo’n 540 kilometer aan dijk blijk gevoelig voor ‘piping’. Wanneer er hoogwater staat wordt de druk groter, de dijken kunnen dan bezwijken door het kwelwater dat een te grote hoeveelheid aan zand wegspoelt aan de onderkant van de dijk.

Hierdoor moet alleen al binnen het waterschap Rivierenland ongeveer 270 kilometer van de 550 kilometer aan dijk opnieuw worden versterkt. Ook terpen zijn een oud middel om mensen te beschermen tegen hoogwater. Terpen vind je vooral in het Noorden van Nederland, in de provincies Groningen, Friesland en Noord-Holland. Deze provincies bestonden vanaf ongeveer de Bronstijd tot ongeveer 1200 uit kwelders, afgewisseld dor meren en veenmoerassen. Kwelders zijn tegenwoordig te vinden op de grens van lang en zee. Het zijn begroeide zoute of brakke gebieden die bij laagwater droog liggen en bij hoogwater kunnen overstromen. Mensen ontwierpen toen kunstmatige heuvels om zich te beschermen tegen de overstromingen, deze noemen we terpen of in Groningen wierden. Deze terpen werden later steeds groter gemaakt zodat er hele dorpjes op konden worden gebouwd.

Een laatste oplossing dat al voor de watersnoodramp werd toegepast is het recht trekken van rivieren of beken. Dit wordt kanaliseren genoemd. Zo begint een rivier meer en meer op een kanaal te lijken. Het kanaliseren is bedoelt om de rivier sneller te laten stromen, op deze manier heeft de bovenloop van de rivier minder last van eventuele wateroverlast. Ook de scheepvaart heeft baat bij het kanaliseren van een rivier, de rivier kan stukken korter gemaakt worden, soms tot wel tientallen kilometers. Men is er later toch achter gekomen dat het kanaliseren van rivieren niet alleen positieve effecten heeft. Na de watersnoodramp zijn daarom sommige rivieren weer terug gebracht in hun oude staat.

Wat zijn de oplossingen na de Watersnoodramp?

Al sinds 1937 was duidelijk dat Nederland niet bestand zou zijn tegen grote stromen en hoge waterstanden. Zeker niet in de dichtbevolkte gebieden aan de monding van de Rijn, Maas en Schelde. Daarom leek de oplossing het afdammen van alle riviermondingen, de Westerschelde, de Oosterschelde, het Haringvliet en het Brouwershavens Gat. Dit plan werd het Deltaplan genoemd. Men wilde dit plan geleidelijk aan uitvoeren, maar toen men alleen nog was begonnen aan de afdamming van het Brielse Gat en de Botlek kwam de watersnoodramp van 1953. Hierna is het Deltaplan voorgezet. Naast het deltaplan zijn er na de watersnoodramp nog een aantal oplossingen voor de waterproblemen bedacht.

Voor het bouwen van de Deltawerken is een volgorde aangehouden van klein naar groot en van eenvoudig naar ingewikkeld. Zo kon er tijdens de bouw ervaring opgedaan worden. De eerste stormvloedkering die namens het deltaplan werd gebouwd was in de Hollandse IJsselkering. De Hollandse IJssel verbindt Rotterdam met de Noordzee. Daarom moest deze verbinding ten alle tijden bevaarbaar blijven voor de scheepvaart. Ook moest het water op een fatsoenlijke manier naar zee kunnen blijven stromen. Uiteindelijk is er gekozen voor een kering waarbij aan beide zijden van de rivier twee torens zijn geplaatst. Tussen deze torens zijn twee enorme deuren van 80 meter breed gehangen. Deze deuren kunnen verticaal bewegen, dus wanneer er overstromingsgevaar dreigt worden de deuren in het water gelaten. Om de scheepvaart bij het sluiten van de kering of werkzaamheden aan de kering niet tot last te zijn is er naast de kering een sluis gemaakt.

De dam die het meeste tijd heeft gekost is de Haringvlietdam. Aan deze dam is veertien jaar gewerkt en de bouw werd voltooid in 1971. De dam is 4,5 kilometer lang en gebouwd tussen Goeree-Overflakkee en Voorne-Putte. Deze dam heeft twee functies. Ten eerste moet de dam beschermen tegen een toekomstige watersnoodramp. Ten tweede moet de dam het water uit de Rijn en de Maas afvoeren naar de Noordzee. Daarom is er hier geen sprake van een dichte dam. De dam heeft zeventien openingen, die ervoor zorgen dat het water vanuit de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee stroomt.

Het laatste onderdeel van de deltawerken is de Maeslantkering. Deze kering is zeer ingenieus. Het is de enige stormvloedkering in de wereld met zulke grote beweegbare onderdelen. De waterkerende deuren zijn namelijk elk 240 meter land. Wanneer er geen overstromingsgevaar dreigt liggen de deuren in kleine geulen die gegraven zijn naast de rivier. Bij stormvloed lopen deze geulen onder water en gaan de holle deuren drijven. Ze worden dan met behulp van een treintje het water ingevaren. Als de deuren in het midden van de van de rivier liggen, worden er kleppen geopend waar water in stroomt. Zodat de deuren zwaarder worden en naar de bodem zakken. Op de bodem ligt een drempel waar de deuren eerst een stukje boven blijven hangen. Op deze manier wordt de stroming onder de deuren zo sterk dat het slib op de drempel wegspoelt, op deze manier passen de deuren precies op de drempel en kan de Nieuwe Waterweg goed afgesloten worden.
Maeslantkering open










Maeslantkering gesloten










Het Deltaplan grote rivieren is naar aanleiding van de hoge waterstanden in de Maas en de Rijn in 1993 en 1995 tot stand gekomen. Het Kabinet heeft in met dit plan besloten dat alle bestaande plannen voor rivierdijkversterking toen met een grote versnelling moesten worden uitgevoerd. En dat er uitvoering en versnelling van de plannen ter bestrijding van de wateroverlast in Limburg moest plaatsvinden.

Een ander plan van het Kabinet is Ruimte voor de Rivier in 2005. Rivieren hebben in de loop der tijd steeds minder ruimte gekregen. Steden hebben zich uitgebreid en de dijken zijn steeds mar verhoogt. Maar alleen dijken verhogen is niet langer genoeg om Nederland te beschermen. Wanneer je dijken blijft verhogen worden ze instabiel en kunnen ze wegzakken. Tegelijkertijd regent het vaker en harder en stijgen de waterstanden, waardoor de rivieren meer water moeten verwerken. Wanneer er dus een dijk zou doorbreken wonen er te veel mensen achter die dijk en is het extra veel water. Om dit te voorkomen zijn er verschillende maatregelen bedacht en uitgevoerd met de naam Ruimte voor de Rivier. Hieronder zijn de verschillende maatregelen te lezen.

Allereerst kan met een retentiebekken creëren. Zo’n bekken ligt in een binnendijks gebied, achter de dijk. Hierin kan in tijden van hoogwater, tijdelijk water worden opgeslagen. Wanneer het rivierpijl weer gedaald is, kan het water de bekkens weer uitstromen. Een noodoverloopgebied is te vergelijken met een retentiebekken. Een noodoverloopgebied ligt ook binnendijks. Het verschil is dat een noodoverloopgebied pas wordt ingezet wanneer de rivier een te grote hoeveelheid aan water te verwerken krijgt. Bij de Rijn is dat 16.000 m3 per seconde, dit wordt de maatgevende afvoer genoemd, de maximale hoeveelheid water die de rivier kan afvoeren zonder buiten zijn oevers te treden.

Het rivierbed verruimen is ook een maatregel om een rivier meer ruimte te geven. Het rivierbed is het gebied tussen de dijken in. Het rivierbed is hetzelfde als het winterbed en het zomerbed samen. Het rivierbed verruimen kan op verschillende manieren. Je kunt het rivierbed verlagen door verdieping. Zo kun je de uiterwaarden verlagen.  Zo past er meer water in het winterbed. Een andere manier van verdiepen is het zomerbed verlagen, op die manier kan er ook meer water worden afgevoerd bij hoogwater. Het laatste wat je kunt verlagen zijn de kribben. Een krib is aangelegd om de stroomsnelheid in de rivier te vergroten. Kribben liggen altijd loodrecht aan de rivieroever. Door de kribben te verlagen, voorkom je opstuwing van het water bij hoogwater. Bij verlaging van kribben kan het water makkelijker worden afgevoerd, terwijl de functie van de krib behouden blijft.
Uiterwaardverlaging
Kribverlaging

Rivierbedverruiming kan ook plaatsvinden door verbreding. Zo kun je de winterdijk, de dijk die het verst landinwaarts staat, nog verder landinwaarts verplaatsen. Ook kun je obstakels verwijderen die in het winterbed staan. Hierbij kan gedacht worden aan begroeiing, bruggen, spoorbruggen, wegen en bebouwing. Wanneer deze obstakels verwijderd zijn heeft de rivier meer ruimte om te stromen.
Dijkverlegging
Obstakelverwijdering

De laatste maatregel die kan worden toegepast om het rivierbed te verruimen is een neven- of hoogwatergeul. Een nevengeul wordt gegraven of is zelf ontstaan naast de oorspronkelijke rivier, zonder dat de hele uiterwaard uitgegraven moet worden. Doordat er water via de nevengeul gaat stromen wordt de doorstroom in de rivier vergroot. Een hoogwatergeul wordt aangelegd buiten het bestaande winterbed. Zo’n hoogwatergeul ligt tussen twee hoge dijken en wordt alleen in gebruik genomen bij hoogwater.
Hoogwatergeul

Samenvattend

Duidelijk is dat er al duizenden jaren oplossingen zijn bedacht om Nederland te beschermen tegen het water in verband met de ligging onder de zeespiegel. Hiervan waren dijken en terpen een van de eerste maatregelen die bedacht werden, erg ingewikkeld waren deze oplossingen natuurlijk niet. Later zijn deze maatregelen verder ontwikkeld, en zelfs nu nog zijn ze een groot onderdeel van onze verdediging tegen het water. Ook is het inpolderen vele honderden jaren geleden bedacht, door middel van inpoldering is Nederland vele gebieden rijker. Heel Flevoland is een voorbeeld van inpoldering en ook de beide maasvlaktes zijn ingepolderd.  Dichter bij het heden zijn de Deltawerken gebouwd. Er is veel tijd overheen gegaan om deze waterwerken te bedenken en te bouwen. Uiteindelijk zijn het stuk voor stuk indrukwekkende waterkeringen geworden. De allerlaatste maatregelen op het gebied van water, zijn de maatregelen uit het programma Ruimte voor de Rivier. Dit programma is bedacht door de regering omdat het stroomgebied van de rivieren in de loop der jaren steeds kleiner is geworden. De groei van dorpen en steden dwingt men steeds vaker om aan de rand van de rivier te gaan wonen. Hierdoor kan de rivier minder vrijuit stromen. Met het programma Ruimte voor de Rivier wil de overheid de rivier zijn stroomgebied teruggeven en op deze manier de stroomsnelheid omlaag brengen en de kans dat een rivier buiten haar oevers treed verminderen.